Egocentrisme wint van heliocentrisme
In dit universum, niet wetend waarom,
Noch vanwaar, als stromend Water
En weer weg, als onwillige wind die,
Waarheen weet ik niet, over de vlakte blaast.

[...]

O lief! Konden wij maar samen met het Lot
proberen dit trieste plan te begrijpen.
Liever zouden we het vernietigen
en naar onze diepste wens weer opbouwen.
Omar Khayyam (1048-1131).

Iemand in de ban doen, iemand excommuniceren, iemand op de brandstapel zetten, het zijn middeleeuwse technieken om anders-denkenden het zwijgen op te leggen. Het zijn manieren om de vrede en de orde bij het volk te kunnen handhaven. Het ligt in de menselijke aard om te houden van orde en onveranderlijkheid.

Net zoals de burchten uit de middeleeuwen zware fundamenten nodig hadden, zo had de toenmalige bevolking ook nood aan stabiele begrippen die haar een houvast boden in een tijd van sterfte, verderf en hard labeur. Onruststokers kon men missen als de pest. Het is in deze context dat Copernicus zijn theorie van het heliocentrisme voortstelde. Het was een verder uitgewerkte theorie die reeds bestond ten tijde van Pythagoras en die verklaarde dat niet de aarde maar de zon het centrum van het heelal zou zijn. Een inbreuk op het Christelijk geloof, dat in die tijd dienst deed als één van de voornaamste fundamenten van de maatschappij. En indien men iemands fundamenten wegneemt wordt hij agressief, hij zal zich hiertegen trachten te verzetten.

Het is niet mijn bedoeling om een uitgebreide uitleg te geven over het heliocentrisme en zijn consequenties, maar ik zou het heliocentrisme willen afschilderen als een typische stap in de wetenschappelijke geschiedenis. Een stap waarin iemand de beslissing neemt om verder te gaan kijken en zich niet laat leiden door subjectieve gegevens. Ik gebruik het woord heliocentrisme om een beeld weer te geven waar de omgeving wordt verklaard door de wetenschap. Hier tegenover staat ons eigen wereldbeeld, gekleurd en vertekend door opvoeding, emoties en cultuur. Ik verwijs naar dit wereldbeeld met de term egocentrisme omdat de mens zich meestal in deze context ziet als een soort opperwezen dat geen deel uitmaakt van de natuur. We zetten onszelf als mens in het centrum van het heelal. De bijklanken die men hoort bij het gebruik van deze woorden passen in het beeld dat ik ze wil meegeven namelijk het negatieve dat men associeert met egocentrisme en het baanbrekende dat samenhangt met heliocentrisme.

Waarom is het zo dat wij ons als mensen deze belangrijkheid toeschrijven? Wel het ligt in onze aard om te verlangen naar betekenis, en om zin te geven aan ons leven. Daarom zien we ons zo graag als doel van de evolutie. We spelen liefst een sleutelrol in het toneelstuk en dit is volgens Richard Dawkins een rechtstreeks gevolg van onze genen. Het grappige aan deze situatie is dat het ons tot onderzoekers heeft gemaakt, wetenschappers met een grote W. Indien we de dingen doorgronden weten we hoe ze werken en kunnen we ze controleren en geven ze ons op deze manier een hogere positie. Hoe meer we echter te weten komen over onszelf en de omgeving des te moeilijker wordt het om deze superieure positie te handhaven. We zijn zo ver gegaan dat we weten dat wij het doel van de evolutie niet zijn. Dit brengt psychologische wrijvingen met zich mee. Freud als kenner op dit gebied zei hierover het volgende:

Onze verhouding met de wetenschap moet wel paradoxaal zijn, want voor iedere belangrijke toename van kennis en macht moeten we een onmogelijk hoge prijs betalen: de psychologische prijs van een steeds verdergaande verwijdering uit het centrum der dingen naar een marginale positie in een onverschillig universum. Zo hebben de natuurkunde en de astronomie ons verbannen naar een uithoek van de cosmos en heeft de biologie ons veranderd van een mens naar Gods beeld in een naakte, rechtop lopende aap.
Sigmund Freud (1856-1939)

In het aantonen dat het pijn doet om afstand te doen van deze bevoorrechte positie sta ik gelukkig niet alleen. Er zijn verschillende bekende schrijvers, filosofen en weten­schappers die hierover ook reeds hun zegje hebben gehad. Elk met hun eigen beeldtaal zeggen ze hetzelfde, namelijk dat wij hier als mens maar zeer toevallig rondlopen. Stephen Jay Gould een vooraanstaande geoloog-filosoof-paleontoloog schreef het volgende in zijn boek “Wonderful Life”:

We kunnen de voornaamste implicatie van deze heerlijke nieuwe wereld niet verdragen. Indien de mensheid pas gisteren is ontstaan als klein twijgje aan één tak van een florerende boom, dan kan het leven niet voor ons of vanwege ons bestaan. Misschien zijn wij wel een nakomertje, een cosmisch ongelukje. [...] Homo Sapiens mag dan slechts een twijgje vormen, maar als het leven zich, al was het maar in vlagen, ontwikkelt in de richting van grotere complexiteit en grotere geestelijke vermogens, ligt het uiteindelijk ontstaan van bewuste intelligentie misschien wel besloten in alles wat voorafging.
Stephen Jay Gould (1941)

In deze laatste paragraaf wordt er voorzichtig geopperd dat de natuur misschien wel naar leven en intelligentie streeft. De makers van de Science Fiction reeks “Planet of the Apes” schetsen dan wel een erg reëel toekomstbeeld. Hierover later meer.

Het is ook moeilijk voor een sterveling die met veel geluk honderd jaar kan worden, zich geologische tijdschalen voor te stellen. Vergelijkingen zoals de geologische kilometer waarvan de laatste centimeter de aanwezigheid van de mens op aarde voorstelt, spreken tot onze verbeelding. Een gelijkaardig beeld schetste Mark Twain en hierbij steekt hij zijn liefde voor de ironie niet onder stoelen of banken.

De mens is hier 32.000 jaar. Dat het honderd miljoen jaar heeft gekost om de wereld op hem voor te bereiden, is het bewijs dat het daarom is gedaan. Neem ik aan. 'k Weet niet. Als de Eiffeltoren nu de ouderdom van de wereld zou voorstellen, dan zou het verflaagje op de knop van de piek boven op de toren overeenkomen met de tijd dat de mensen bestonden; en iedereen zou begrijpen dat de toren om dat verflaagje is gebouwd. Denk ik, 'kweetnie.
Mark Twain (1835 - 1910)

Dit egocentrische en pretentieuse denkbeeld dat de mens van zichzelf heeft, verblindt hem soms om objectief aan wetenschap te doen. De drang naar zingeving is zo groot dat onderzoeksgegevens niet meer neutraal zijn en dat perceptie gekleurd wordt.

Dat de mens niet het doel van de evolutie zou zijn, werd reeds herhaaldelijk in wetenschappelijke kringen geopperd. Waar staan we dan wel? Biologisch gezien staan we op gelijke voet met elk ander levende organisme hier op aarde. Dus alles wat wij beschouwen als “mindere” zijn eigenlijk onze evenschouders. Dit maakt dat we eigenlijk veel korter bij de natuur staan dan we eerst dachten. De wetenschap -het “heliocentrisme”- heeft ons zelfbeeld, ons “egocentrisme” omgevormd van heersers op aarde tot gelijkwaardige uitvoerders van de wil van de natuur. We weten het nu wel, maar zolang we ons nog heerser voelen wint het egocentrisme van het heliocentrisme. Voor het vervolg van dit onderzoeksproject is het noodzakelijk dat we van dit egocentrisme afstappen en open staan voor andere theoriën.

Ik ben geen voorstander van een zeer wetenschappelijke wereld, maar ik ben wel een tegenstander van verstarring en vasthoudendheid.

De wetenschap is heel goed in het vernietigen van metafysische antwoorden, maar niet in staat er iets voor terug te geven. De wetenschap haalt fundamenten weg zonder er een vervanging voor te bieden. Of we nu willen of niet, de wetenschap heeft ons in een positie gebracht waarin we moeten leven zonder fundamenten.
Hilary Putnam (1926)

Top